IJskappen smolten, de zeespiegel steeg, stormen voerden zand aan. Zo ontstond, na de ijstijd, Terschelling: een aaneenschakeling van strandwallen en duinen, verbonden met het vasteland. In 1287 scheidde de Sint Hubertusvloed Terschelling van de rest van Nederland. Eb en vloed vormden een rijke voedingsbodem voor het hoger gelegen land achter de duinen. Naarmate de agrarische waarde van het akker- en weideland steeg, nam de behoefte aan bescherming tegen de zee toe. Door de aanleg van de dijken, ontstond het boerenland van Terschelling.