Delfzijl ligt tussen de Dollard en het Wad. Je kunt er een gezellige middag funshoppen en heerlijk uitwaaien op de dijk. Het is een stad waar je tot op de dag van vandaag de eeuwenoude relatie met het water kunt proeven, ontdekken en beleven. Een stad vol met avontuurlijke verhalen.
In Delfzijl komen een aantal tegenstellingen samen: land en water, zout en zoet, stad en platteland, oorlog en vrede. Sterker nog, ze zijn juist de fundamenten onder het bestaan en de bloei van de havenstad. Samen met de naburige Eemshaven vormt de Delfzijlster haven de vierde zeehaven van Nederland. Die is vooral voor de chemische industrie van belang. Dat levert nog zo’n ogenschijnlijk contrast op: Delfzijl ligt midden in het Waddengebied, sinds 2009 UNESCO-werelderfgoed. Naast alle drukte en bedrijvigheid is de rust dus nooit ver weg.
Delfzijl ontstond omstreeks 1300 toen de monding van de Delf werd afgesloten met sluizen (‘zijlen’). Deze Delf is op huidige kaarten niet meer te vinden. In de late middeleeuwen werd het kanaal verlengd zodat het de verder landinwaarts gelegen Hanzestad Groningen met open water verbond. De vaarweg staat sindsdien bekend als Damsterdiep. Ook mondt de rivier de Eems bij Delfzijl uit in de Waddenzee.
Na Groningen was Delfzijl eeuwenlang de tweede haven van de provincie. Door zijn strategische ligging was het de noordelijkste vestingstad op het Nederlandse vasteland. Eén van de hoogtepunten uit de roerige geschiedenis is het jaar 1665. Michiel de Ruyter ging toen met een rijke oorlogsbuit uit Amerika voor anker op de rede van Delfzijl. Alle ogen waren in 1813-1814 weer gericht op de havenstad. Franse troepen hielden lange tijd Delfzijl bezet, ook nadat Napoleon al was verslagen en verbannen naar Elba. Aan de Eems lag het laatste stukje Keizerrijk.
In de loop van de negentiende eeuw kreeg Delfzijl pas goed de wind in de zeilen. Schippers uit de veenkoloniën – in het oosten van de provincie Groningen – voeren met steeds grotere schepen, waardoor ze door de smalle kanalen in het achterland niet meer bij hun huis konden komen. Delfzijl was voortaan hun nieuwe thuishaven. In het stadje vestigden zich steeds meer scheepswerven, reders, cargadoors en toeleveringsbedrijven. Sinds 1851 was er al een zeevaartschool.
Een nieuwe impuls voor de bedrijvigheid was de opening in 1876 van het Eemskanaal, een brede vaarweg tussen Groningen en de Eems. Vooral Delfzijl profiteerde daarvan. Na een verbetering van de haven meerden in 1905 de eerste grote ‘chilischepen’ aan. Deze windjammers brachten chilisalpeter uit Zuid-Amerika, een belangrijke meststof voor Groninger boeren.
In de vooroorlogse jaren werd de kustvaarder (coaster) hét Groninger schip bij uitstek. De schepen, met een laadvermogen van 300-500 ton, konden door hun bescheiden diepgang terecht in alle kleine havens en op kanalen en rivieren. Engelse concurrenten noemden de Groninger coasters daarom tandenknarsend ‘little grey devils’. Ze waren tientallen jaren een vertrouwd gezicht in alle havens aan de Noord- en Oostzee. In 1957 telde de Delfzijlster vloot 143 schepen: dat is één coaster op iedere 85 inwoners! Tot in de jaren zestig bestond de helft van de Nederlandse handelsvloot uit deze Groninger motorschepen.
Tekst: Martin Hillenga