Sterrenkunde is één van de oudste wetenschappen. De eerste mensen op Aarde moeten zich al hebben afgevraagd wat al die sterren in de lucht voor dingen waren. Reynier Peletier, hoogleraar sterrenkunde aan de Rijksuniversteit neemt je in vogelvlucht mee door de geschiedenis van de sterrenkunde, met in het bijzonder wat er zich in het Waddengebied af heeft gespeeld.
We weten dat reeds in het oude Egypte men zich bezig hield met de sterrenkunde. We weten wat meer van de Babyloniers en we weten nog meer van de Grieken, bij wie de wiskunde voldoende geëvolueerd was dat ze bijvoorbeeld planeetbanen konden berekenen. In de Almagest, geschreven in de 2e eeuw na Christus, zijn de banen van de op dat moment bekende planeten gepubliceerd, berekend met de zogeheten 'epicykel-theorie' van Hipparchus. Dit was nodig omdat men op dat moment van mening was dat de aarde in het middel van het zonnestelsel stond. Ook stonden hier de posities van 1022 sterren in. De Almagest heeft als één van de weinige sterrenkundige boeken de Middeleeuwen overleeft en kwam via de Arabieren en het Spaanse hof uiteindelijk bij Copernicus (1473-1543) terecht, die op zijn doodsbed publiceerde dat de zon in het middelpunt van het zonnestelsel stond. Vervolgens lukte het Johannes Kepler (1571-1630) om de bewegingen van de planeten met simpele natuurwetten te verklaren in dit model, met de zon in het midden van de planeten.
Een belangrijke ontwikkeling volgde rond die tijd - de telescoop werd uitgevonden! Met telescopen konden lichtzwakke objecten, die niet met het blote oog zichtbaar zijn bekeken worden en tegelijkertijd konden meer details worden gezien. Zo publiceerde Galileo Galilei o.a. in 1610 de 4 helderste manen van Jupiter. Ook in de 17e eeuw publiceerde Isaac Newton de wetten van de zwaartekracht, waardoor wetenschappers eindelijk begrepen hoe het kon dat de planeten bewogen.
In het gebied van wat nu Nederland is, deed men succesvol mee met het ontdekken van de sterrenhemel. Het eerste patent voor een telescoop was, een jaar voor Galilei, verleend aan de Zeeuwse brillenmaker Hans Lipperhey. Universiteiten werden opgericht, waaronder die van Franeker in 1585 en die van Groningen in 1608. De Universiteit Leiden opende in 1633 zelds de eerste sterrenwacht ter wereld! Christiaan Huygens ontdekte in 1655 de ringen en de belangrijkste maan (Titan) van Saturnus. Een eeuw later leefde er in Franeker een succesvolle wolkammer en zakenman, Eise Eisinga. Deze man was zo geinteresseerd in de sterrenkunde, en hoe de planeten in ons zonnestelsel bewogen, dat hij in 1781 in zijn huiskamer een werkend model van ons zonnestelsel in zijn woonkamer bouwde. Op dat moment het mooiste, best werkende model van het zonnestelsel ter wereld, bestaat het nog steeds. Een slingeruurwerk beweegt de planeten voort en nog steeds kun je aan het plafond de actuele posities van de planeten zien.
In de 19e, maar vooral in de 20e eeuw, werd de wetenschap maatschappelijk steeds belangrijker. Door de technologische ontwikkelingen volgden de nieuwe ontdekkingen en theorieën elkaar snel op. Aan het eind van de 19e eeuw kon de Groninger Jacobus Kapteyn de posities en bewegingen van tienduizenden sterren bepalen door fotografische platen te analyseren die voor hem op de sterrenwacht van Kaapstad waren genomen. Hij deed dit als eerste hoogleraar sterrenkunde in Groningen. Aan de hand van deze metingen kon Kapteyn als eerste ooit een bewegend model maken van ons Melkwegstelsel en de wereld een idee geven van de enorme afstanden die hiermee gepaard gingen. Kapteyn was in zijn tijd wereldberoemd. Zijn leerlingen, o.a. Willem de Sitter, Frits Zernike en Jan Hendrik Oort, deden op allerlei gebieden zeer belangrijk onderzoek.
Tot ongeveer 1950 was al het sterrenkundig onderzoek in de wereld gebaseerd op visueel licht dat je met het blote oog kunt zien. Langzaam begonnen sterrenkundigen te begrijpen dat buiten het zichtbare licht een heel nieuwe wereld was, die ons veel nieuwe inzichten over het heelal zou kunnen verschaffen. Het ging hier bijvoorbeeld om infraroodsterrenkunde, waarmee je koudere objecten (zoals planeten) veel beter kunt zien. Een andere ontwikkeling was de radiosterrenkunde, waar wetenschappers ijl gas in het heelal mee kunnen ontdekken. Of bijvoorbeeld Röntgensterrenkunde, om heet gas en hete sterren mee te kunnen waarnemen.Voor infrarood- en Röntgensterrenkunde moet je buiten de atmosfeer zijn om iets waar te nemen, omdat de atmosfeer van de aarde dit soort straling niet doorlaat. Voor radiosterrenkunde gold dat niet: direct na de Tweede Wereldoorlog heeft een team van sterrenkundigen en radio-experts in Nederland een radiotelescoop gebouwd in Kootwijk, waarmee voor het eerst ons Melkwegstelsel in kaart is gebracht. Dit werk was zo succesvol dat in 1955 een grotere radiotelescoop is gebouwd in Dwingeloo, toen de grootste ter wereld, en in 1970 een nog veel grotere in Westerbork. Later, in 2010, werd een nog modernere telescoop gebouwd, LOFAR, bestaande uit duizenden antenne’s met het centrum bij Exloo in Drenthe.
Door student Ecologie & Evolutie Vera Thijssen
Door Anneloes Opperhuizen, onderzoeker en projectmanager van het BioClock Consortium
Door Koen van den Driesche, landschapshistoricus en oprichter van Waddensky