Landbouw en visserij

Categorieën

De eerste bewoners van de Waddenkust kwamen van de hoger gelegen zandgronden. Anders dan je in een delta misschien zou verwachten, waren het dan ook vooral boeren. Op hun terpen en wierden verbouwden ze onder meer tuinbonen, emmertarwe en gerst. Van dat graan maakten ze pap en brood. Huttentut -  dat je tegenwoordig nog wel in het wild ziet bloeien met zijn kleine gele bloempjes – zorgde voor olie, vlas voor olie en linnen. Daarnaast hielden ze kippen en koeien. Die laatste waren een stuk kleiner dan tegenwoordig. Ze werden geweid op de kwelders, die ook werden gebruikt als hooiland.

De terpbewoners vulden hun menu aan met vogels, wilde planten (zeekraal, selderij, zeeaster en biet) en met schelpdieren en vissen die aan de kust te vinden waren. Met bescheiden ringdijkjes vergrootten zij het akkerbouwareaal. Vanaf 1000 nam de dijkbouw serieuzere vormen aan. Al het land achter de dijk werd landbouwgrond. In goede tijden leverde die grond veel op, maar stormvloeden hadden veel meer impact op de voedselvoorziening dan in het open terpen- en wierdenland. Water kon niet terug naar zee en bleef op het land staan, dat daarmee sterk verziltte, met mislukte oogsten tot gevolg.

 

Eendenkooien

Vanaf de zestiende eeuw lieten veel heren en dames van adel op hun pachtlanden eendenkooien aanleggen. Het open land met de voedselrijke Waddenzee op vliegafstand, zorgde voor rijke vangsten. Naast de wilde eend, gingen er ook vele smienten en talingen de pijp uit. De Wieringer eend werd in de steden van Noord-Holland hoog gewaardeerd, ook omdat in een eendenkooi gevangen vogel hagelvrij is. Veel eenden werden  naar Engeland en Frankrijk geëxporteerd.

Van de circa 150 eendenkooien die het waddengebied ooit telde, zijn er nog zo’n dertig over. Een deel is open voor publiek. Neem, als je de kans krijgt, eens een kijkje achter de schermen. Doordat er rond een eendenkooi verplicht stilte in acht moest worden genomen en de natuur in de kooi vaak eeuwenlang haar gang kon gaan, zijn het onverwachte mooie en soortenrijke groene oases in het open landschap.

Groot, groter, grootst

Door de eeuwen heen werd de landbouw steeds grootschaliger. Vooral in Groningen, waar boeren het land dat ze inpolderden in bezit mochten nemen, zie je dat goed terug. Met elke nieuwe dijk zie je dat de percelen weer net iets groter worden. Niet voor niets zeggen ze van de graanrepubliek met zijn eindeloze horizonten dat de graanvelden zo uitgestrekt zijn dat je er de ronding van de aarde in kunt zien. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de schaalvergroting en mechanisering van de landbouw in een stroomversnelling. Daarmee gingen ook veel kenmerkende landschapselementen verloren, zoals de kenmerkende kruinige percelen, die je nu nog maar sporadisch licht in het landschap ziet bollen.

Gelukkig is er de laatste jaren weer meer aandacht voor de kwaliteit van het landschap en zijn er steeds meer boeren klaar met het almaar groter en industriëler. Veel boeren sluiten zich aan bij de Agrarische Natuurcollectieven om hun land de natuur een handje te helpen. Dat maakt het boerenland ook voor bezoekers erg aantrekkelijk, vooral in het voorjaar en de zomer als de akkerranden uitbundig bloeien. Bovendien wordt de smaak van de landbouwproducten beslist niet minder wanneer ze een stapje terugdoen in intensiteit.

De visserij kwam eigenlijk pas op toen land en zee door dijken waren gescheiden. Verschillende dorpen ontwikkelden zich tot vissersdorpjes, zoals Paesens-Moddergat – dat overigens geen eigen haven had - en Wierum in Friesland en Zoutkamp in Groningen. Maar ook andere wierdedorpen als Ulrum, Usquert, Termunten en Termunterzijl hadden een vissershaventje. Op de Waddeneilanden, die rond de tijd van de eerste dijkenbouw ontstonden, speelde visserij wel vanaf de eerste bewoning een rol, maar ook hier bleef het net als op het vaste land beperkt tot kustvisserij.

Walvisvaarderij
Vanaf de zeventiende eeuw gaan de vissers echt de zee op. Vanuit Harlingen en vanaf de eilanden kwam toen ook de walvisvaarderij op. Op de eilanden vind je nog veel sporen van deze ‘kleine visscherij’ (de grootte visscherij was de zeevisserij op vooral haring). De jacht op walvissen was niet zonder gevaar, verschillende schepen kwamen vast te zitten in het poolijs, maar het leverde de eilanden wel veel voorspoed op. Dat kan niet worden gezegd van de visserij vanaf de vaste wal. In de visserijmusea in Zoutkamp en Paesens-Moddergat kun je zien hoe de vissers woonden en leefden en dat het een hard bestaan was, zowel voor de mannen als voor de vrouwen, die meehielpen in het bedrijf. Ze prikten bijvoorbeeld pieren op het Wad en liepen met de vangst naar de markten in de steden.

Rampjaar 1883

Langs de waddenkust vind je een aantal monumenten die herinneren aan grote vissersrampen, zoals de ramp die Paesens-Moddergat trof in 1883. De vissers, door armoede gedreven, gingen tegen beter weten in de zee op terwijl storm dreigde. De storm kwam en nam 17 blazers en aken en 83 mannen van het dorp. De vrouwen en wezen die achterbleven verloren behalve hun geliefden ook hun bron van inkomsten. Kerk noch staat bood hulp. Als gevolg verlieten veel vrouwen de Hervormde Kerk om zich aan te sluiten bij de gereformeerde gemeente.

De storm van 1883, waarbij ook uit andere dorpen dan Moddergat vissers omkwamen, was een van de grootste vissersrampen uit de Nederlandse geschiedenis. Tegenwoordig is de visserij veel veiliger. Maar ondanks de grote schepen en vele hulpmiddelen, blijft de zee gevaarlijk en soms zelfs dodelijk werkterrein. Zo vergingen ook in 2015 en 2019 nog vissersschepen uit het Waddengebied.

Meer Landbouw & Visserij? - Ontdek ook deze verhalen

Mis niets!

Ontvang het laatste nieuws, de mooiste verhalen en de leukste routes van VisitWadden.