De tjatteljúed (ketelmannen)
Categorieën
Of het waar is, weten we niet. Maar het verhaal wil dat er op een dag op het strand van Schiermonnikoog, dat zo breed is dat de duinen onzichtbaar zijn, vier mannen liepen. Het was winter en vanuit het noordoosten joeg een ijzige storm over het zand.
"Ze zagen geen hand voor ogen"
De vier mannen waren opvarenden van een klein schip, dat door de storm was vastgelopen voor het eiland. In hun natte kleren sjokten ze de eindeloze vlakte over. Het enige wat ze hadden kunnen redden uit hun bootje was een grote koperen ketel, die ze als hoosvat hadden gebruikt.
Het was inmiddels al ochtend, maar nog steeds donker. Daarbij begon het ook nog te sneeuwen. De vlokken werden steeds dichter en groter. De mannen zagen nu werkelijk geen hand voor ogen meer. Langzaam sleepten zij zich voort en kwamen ze hoger op het strand. Hier vermengde de sneeuw zich met stuifzand. Nog moeizamer ging het, de natte laarzen door het mulle zand. De mannen besloten zich op te splitsen. Langzaam ploegden ze twee bij twee door de duinen. Het enige wat hen op de been hield, was het afnemende grommen van de zee. Opeens hoorde een van de paren de verwaaide klanken van een klok, die net boven de storm uitkomen.
Uit de grijze geslotenheid doemt de omtrek van een dorp op. Beijzeld en volkomen uitgeput komen ze er aan. Gered. De volgende ochtend trokken de mannen van het dorp met schoppen en een misthoorn naar de duinen om de twee andere mannen te zoeken. Tevergeefs. Alleen de koperen ketel vinden ze terug. Voor de rest geen spoor.
Maar wanneer je nu, wanneer het gaat schemeren en de avondwind door de helmen ritselt, door de duinen loopt, spits dan je oren. Er wordt gezegd dat de tjatteljúed (ketelmannen) er nog altijd ronddwalen.
Bron:Verhalen van stad en streek. Sagen en legenden in Nederland, samengesteld door Willem de Blécourt, Ruben A. Koman, Jurjen van der Kooi en Theo Meder.